1657 Oesswailt, graaf van den Berghe etc., verdeelt zijn nalatenschap zoodanig, dat zijn zoon Wilhem zal krijgen het graafschap Bergh, de heerlijkheden den Bylant, Homoit en Wysch, de vorderingen op den heer van Culenborch, de Cleffsche renten in het kerspel Dyedam en in de Lymersch en de aanspraken op den Nyeborch in Averbetuwe, hem wederrechtelijk door den hertog van Gelre ontnomen, terwijl zijn zoon Frederick zal krijgen de heerlijkheid Hedell, het land van Almensteyn, den molen te Bredae en alles, wat Oesswailt van zijn broeder Adam is aanbestorven, benevens de rente uit den tol te Lobith, het slot Ulfft, Œ van het Bredenbroick met het vorsterambt en Talholtzwardt en de aanspraken op Craickouwen en Crevelt.
Geschiet then Berghe in den jaeren onss Heren viiffthienhondert ind twie opten neesten Dynxdagh nae sunte Luciendagh der heiliger joncffern.
a. Oorspr. (Inv. no. 158), met het zegel van den oorkonder; die der beide jonggraven van den Bergh zijn verloren.
b. Oorspr. (Inv. no. 158), met de geschonden zegels van den oorkonder en zijn zoon Wilhem; dat van den anderen zoon is verloren.
c. Oorspr. op papier (Inv. no. 158); het opgedrukte zegel van graaf Oswald is verloren; geteekend door de jonkers Willem en Frederik.
d. Afschrift in Inv. no. 315, fol. 1 verso.
e. Afschrift B in Inv. no. 315, fol. 1.
f. Afschrift in Inv. no. 744, sub Q.
g. Afschrift in Inv. no. 747, bijl. H.
h. Afschrift in Inv. no. 746, bijl. D.
i. Afschrift in Inv. no. 4718, bijl. F, fol. 72 verso.