Onderzoek naar onderwijs  

U kunt in deze gids basisinformatie, zoekmogelijkheden, voorbeelden en tips vinden met betrekking tot het doen van onderzoek naar onderwijs in de Achterhoek en Liemers. Onderzoek naar het onderwijs in een dorp of stad kan bruikbaar zijn om meer te weten te komen over de geschiedenis van een plaats of van een van uw voorouders. Informatie over onderwijs is echter niet alleen te vinden in de archieven van scholen zelf (deze zijn te vinden in de categorie ‘Onderwijs en Wetenschap’). Er zijn veel verschillende bronnen waarin u informatie kunt vinden. Stukken kunnen terug te vinden zijn in archieven van gemeenten, kerken of rechtsopvolgers hiervan. Het is belangrijk te achterhalen welke instellingen er betrokken waren bij de organisatie van de school waar u informatie over zoekt. Wie dit waren verschilde per gebied en periode. Deze gids zal u helpen om te starten met uw onderzoek. De verschillende informatiebladen geven meer informatie over specifieke bronnen. 

Foto van een lokaal voor natuurkundig onderwijs van de Groen van Prinstererkweekschool te Doetinchem circa 1913

In deze gids:

  1. Wat moet ik weten voordat ik onderzoek doe naar het onderwijs in de Achterhoek en Liemers?

  2. Welke bronnen kan ik gebruiken als ik onderzoek doe naar een bepaalde periode of een bepaald soort onderwijs?

  3. Hoe doe ik onderzoek in de verschillende bronnen? – voorbeelden.

  4. Hebben mijn voorouders onderwijs genoten?

  5. Waren mijn voorouders onderwijzer of betrokken bij het schoolbestuur?

  6. Welke boeken kunnen een hulpmiddel zijn?

 

1. Wat moet ik weten voordat ik onderzoek doe naar het onderwijs in de Achterhoek en Liemers?

Het is belangrijk om te weten hoe onderwijs geregeld was in de periode waar u onderzoek naar doet.

 

TIP:

Belangrijke vragen om te beantwoorden zijn: ‘Onder welk plaatselijk bestuur viel een dorp of stad in deze periode?’, ‘Onder welke religieuze invloed stond een school?’ en ‘Naar welke onderwijsvorm ben ik op zoek, zoals basisonderwijs of vervolgonderwijs?’. Maak hiervoor gebruik van het onderstaande informatieoverzicht. Dit is slechts een basisoverzicht met informatie over onderwijs door de jaren heen en verschillende soorten onderwijs. Hierin zijn ook de belangrijkste zoekmogelijkheden weergegeven. Wilt u meer weten? Kijk verderop in deze gids bij de bronnen en voorbeelden of de literatuursuggesties. Ook al werd onderwijs pas in 1901 verplicht, vrijwel ieder dorp had hiervoor al scholen en iedere stad had er wel meerdere. Scholen speelden een belangrijke rol in de dorpen en steden, ook in de Achterhoek en Liemers. Onderwijzers hadden niet alleen de taak om de kinderen te onderwijzen, in het verleden hadden zij hiernaast vaak een maatschappelijke functie. Er was voor de achttiende eeuw geen landelijke organisatie van het onderwijs. Onderwijs werd tot deze periode door de plaatselijke overheid, particulieren of kerken geregeld.

 

 Let op:
  1. Voor de Reformatie was dit de Katholieke Kerk die veel invloed had. Na de Reformatie was dit de Protestantse Kerk.

  2. De godsdienstige hervorming was van belang voor het onderwijs aan meisjes. Voor de Reformatie werd er vrijwel geen onderwijs gegeven aan meisjes. De Protestantse Kerk legde sterk de nadruk op het zelfstandig kunnen lezen van de Bijbel. Leesonderwijs voor meisjes werd hierdoor meer vanzelfsprekend. Absoluut gezien namen meisjes minder dan jongens aan het onderwijs deel.

  3. Pas in de Franse periode (1795-1815) werd het onderwijs landelijk geregeld door nieuwe wetgeving. Vanaf 1795 werden de plaatselijke besturen, zoals het stadsbestuur, werden vervangen door gemeenten. Er werden veel nieuwe wetten ingevoerd en er kwamen veranderingen:

  • Onderwijsvorm: Er was voor de Franse periode geen klassikaal onderwijs. Kinderen kregen taken en werden overhoord door de onderwijzer. Leerlingen van meerdere leeftijden zaten vaak in één lokaal. De meeste kinderen leerden alleen lezen en kregen godsdienstles. De welgestelden gingen vaak langer naar school en kregen dan, naast het lezen, ook vakken als schrijven en Latijn. Tijdens de Franse periode was klassikaal onderwijs in opkomst en er kwam steeds meer aandacht voor praktische vakken zoals rekenen.

  • Religie: Er was geen scheiding van kerk en staat tot 1795 waardoor de kerk veel invloed had op het onderwijs. Onderwijzers hadden vaak nevenfuncties in de kerk en de rol van de kerk in de benoeming van onderwijzers was groot. De kerk ‘keurde’ bijvoorbeeld kandidaten op religieuze kennis en achtergrond, in plaats van kunde.

 

Er kwam in de Franse periode een einde aan de dominante rol van de gereformeerde kerk. Onderwijs werd nog wel gegeven op een christelijke basis maar dit mocht voor de wet niet meer gereformeerd zijn. Alleen de ‘openbare scholen’ kregen nog subsidie. In de praktijk veranderde er weinig en werd er nog wel onderwezen in de gereformeerde leer.

In de loop van de negentiende eeuw werden veel nieuwe wetten ingevoerd en het schoolsysteem veranderde. Steeds meer kinderen gingen naar school en er werden hogere eisen gesteld aan schoolgebouwen en het onderwijzend personeel. Dit alles bracht steeds meer onkosten met zich mee. Hierdoor is er veel over te vinden in de gemeentearchieven over de financiën van de scholen, met name met betrekking tot het lager onderwijs.Men streefde ernaar om steeds meer kinderen naar de lagere school te laten gaan. In de steden werden de lagere scholen steeds meer ingedeeld in sociaaleconomische klassen. Het vroegere ideaal van de christelijke opvoeding werd ingeruild voor dat van de maatschappelijk nuttige burger. Middelbaar onderwijs groeide in kwaliteit en kwantiteit en werd steeds meer gericht op de praktijk van handel en bedrijf. Steeds meer mensen bezochten vervolgonderwijs. In de loop der tijd werd de inhoud van het onderwijs verbeterd, zo kwamen er steeds meer richtlijnen voor inhoud van het onderwijs. De eisen aan onderwijzers werden steeds strenger en ook voor hen werden opleidingen ingevoerd zoals de kweekschool. 

 

2. Welke bronnen en informatie kan ik gebruiken als ik onderzoek doe naar een bepaalde periode of bepaalde soort onderwijs?

 

Tot 1300

Onderwijs was een kerkelijke zaak. Scholen waren onderdeel van kerken en kloosters. Jongens werden er vooral opgeleid voor kerkelijke functies. Onderwijs bestond voornamelijk uit godsdienstlessen, koorzang, en het leren lezen en overschrijven van Latijnse kerkelijke teksten.

 

TIP:

Maak vooral gebruik van literatuur. Informatie in archieven is namelijk erg lastig te achterhalen. Kunt u oud schrift lezen en wilt u het toch proberen? Gebruik archieven van kloosters, kerken en plaatselijke besturen. 

 

1300-1580

Men kreeg meer behoefte aan schoolkennis voor bestuurs- handels- en nijverheidsfuncties. Veel nieuwe scholen werden gesticht waarbij de kerk iets minder sturend werd.

  • Steden: Scholen werden overgenomen door stadsbesturen. Zij stelden de reglementen vast, hadden het recht onderwijzers aan te stellen en zorgden voor de financiering. 

  • Platteland: Plaatselijk bestuur was verantwoordelijk voor het aanstellen van onderwijzers en financiële steun. Bestuur was vaak in handen van de kerk.

  • Katholieke kerk: Geloofsonderwijs was belangrijk. Kerk had grote invloed door aanbeveling onderwijzers en financiële steun.

 

TIP:

Maak gebruik van archieven van plaatselijke besturen (bijvoorbeeld: SARA 0214 Huis Bergh, 1227-1842 of SARA 0261 Stadsbestuur Doetinchem, 1341-1811). Maak daarnaast gebruik van katholieke kerkarchieven. Houd er rekening mee dat de katholieke kerken ophielden te bestaan door de Reformatie. Het archief van de Rooms-katholieke parochie van de H. Georgius te Terborg heeft bijvoorbeeld retroacta daterend van voor de Reformatie. Het archief van de Hervormde Gemeente Terborg heeft daarnaast ook retroacta, daterend van voor de Reformatie, die zij dus hebben overgenomen uit het katholieke archief. Het archief van het Hof van Gelre en Zutphen (Gelders archief 0124) kan ook informatie bevatten voor de periode vanaf 1543. Dit was namelijk het rechterlijke bestuurscentrum van de regio. 

 

1580-1795

Na de Reformatie werd het katholieke onderwijs in de Republiek verboden, onderwijzers werden gedwongen de nieuwe religie aan te nemen. De gereformeerde kerk zag onderwijs als een manier om mensen te betrekken bij het nieuwe geloof. Vrijwel ieder dorp had al een school in de zeventiende eeuw.In de structuren van benoeming, financiering en invloed nam de gereformeerde kerk het stokje over van de katholieke kerk. Er kwam meer onderwijs in de landstaal en meisjes genoten vaker onderwijs. In de Kleefse enclaves (zoals Wehl) was er al leerplicht vanaf 1717. Hier was ook meer geloofsvrijheid waardoor hier katholieke én protestantse scholen bestonden. Katholieke kinderen uit de grensregio’s gingen vaak over de grens naar school.

 

TIP:

Maak gebruik van gereformeerde kerkarchieven. Daarnaast kunnen de archieven die genoemd zijn bij de periode 1300-1580 gebruikt worden. Zoals de archieven van plaatselijke besturen, stadsbesturen en het Hof van Gelre en Zutphen (Gelders archief 0124). Het archief van de Classis van Zutphen, (Erfgoedcentrum Zutphen 0283) bevat informatie over de organisatie van de gereformeerde kerk. 

 

1795-1815

De Franse periode was een periode van hervormingen: scheiding van kerk en staat werd ingevoerd en de macht werd gecentraliseerd. Onderwijs werd een staatszaak. Veel veranderingen ontstaan in het onderwijs door nieuwe wetten en richtlijnen. Veranderingen ontstaan ook door de invloed van de Verlichting.Scholen werden openbaar, met minder nadruk op gereformeerd geloof. Beslissingen kwamen meer bij de gemeentebesturen te liggen. Dit ging natuurlijk niet op voor particuliere scholen. En er kwamen richtlijnen voor de eisen aan onderwijzers en hun salaris.

 

TIP:

Maak voor het begin van deze periode nog gebruik van de plaatselijke besturen en stadsbesturen. Deze bestuursorganisatie werd aangepast door de Fransen. Nederland werd na 1811 ingedeeld in arrondissementen en kantons en ‘mairieën’ (gemeenten). Na de Franse periode werden deze vervangen door gemeenten. Houd hier rekening mee als u zoekt in de archieven.

Gebruik gereformeerde kerkarchieven maar soms ook katholieke kerkarchieven. Katholicisme werd namelijk weer toegestaan door de Fransen. Voor de opvolger van het Hof van Gelre en Zutphen maak gebruik van het archief van de Gewestelijke besturen in de Bataafs-Franse tijd (Gelders archief 0016). 

 

1815-1901

Na de Franse periode bleven veel ingevoerde wetten bestaan en ontwikkelingen zich voortzetten. Zo werd steeds meer onderwijs klassikaal en alleen openbare scholen kregen subsidie.In de praktijk was het grootste deel van de onderwijzers gereformeerd. Onderwijzers moesten wel examens afleggen om aan te tonen dat zij bevoegd waren. Onderwijswetten hebben wel alleen betrekking op lager onderwijs. De term lager onderwijs had betrekking op al het onderwijs, behalve Latijnse scholen en Universiteiten.In 1858 ontstond er vrijheid van onderwijs door nieuwe wetgeving. De eerste katholieke scholen werden opgericht. Wel kreeg alleen openbaar onderwijs subsidie. Ook al was er vrijheid van onderwijs, het aantal religieuze scholen nam niet explosief toe. Het was financieel voordeliger om te proberen een onderwijzer van religieuze voorkeur als hoofd van de school te krijgen. Dit zorgde vaak voor veel strijd in dorpen en steden.Er werd vanaf 1858 onderscheid gemaakt tussen gewoon lager onderwijs (g.l.o.) en meer uitgebreid lager onderwijs (m.u.l.o.) met hierbij richtlijnen voor vakken. Jaren later volgden er ook richtlijnen en wetten voor het hoger onderwijs. Er was meer behoefte ontstaan voor richtlijnen en wetgeving omtrent vervolgonderwijs doordat er steeds meer behoefte kwam aan geschoolde mensen door de economische en technische ontwikkelingen in de samenleving.Er kwamen steeds meer wetten en richtlijnen bij met betrekking tot de lokalen, de onderwijzers en hun loon etc. Hierdoor kwam er steeds meer druk op de gemeenten, bijvoorbeeld als het ging om financiering.

 

TIP:

Maak vooral gebruik van gemeentearchieven. De gemeenteraad had met name veel invloed op de openbare scholen. Zij benoemde en ontsloeg de onderwijzers, bepaalde de hoogte van het schoolgeld dat zij inde en zij beheerde de subsidieaanvragen. Maak daarnaast gebruik van katholieke en gereformeerde kerkarchieven.De gereformeerde kerken hadden in de eerste helft van de negentiende eeuw nog veel invloed op het onderwijs, ook al zijn de scholen openbaar. De rol van de katholieken werd wel groter in deze periode in een aantal gemeenten. Vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw werd het toegestaan om religieuze scholen te stichten. Voor deze gehele periode is het van belang om te weten welke religie de meeste macht had over de school of wie de school had gesticht. De nieuwe katholieke scholen kwamen bijvoorbeeld onder het gezag van het kerkbestuur te staan terwijl openbare scholen onder het gezag van de gemeenteraad bleven.Gemeenten en kerk verzorgden bijvoorbeeld de hulp aan de armen en veel kinderen gingen naar school met steun van de armenzorg. Gemeenten en kerken wilden weten wie er naar school gingen en voor wie er betaald moest worden en hier werden lijsten van bijgehouden. Ben je op zoek naar deze lijsten? Kijk dan verderop in deze gids. 

 

1901-1968

In 1901 werd het verplicht voor kinderen om naar school te gaan. Veel kinderen gingen hiervoor al wel in de winter naar de lagere school. Op de dagen dat men druk was op het land bleven zij dan thuis. Na de invoering van de leerplicht wilden ouders kinderen ook thuis houden als er bijvoorbeeld gezaaid moest worden. Er kwam veel controle op schoolverzuim vanuit de gemeenten, iets wat u tegen kunt komen in de gemeentearchieven.Vanaf 1921 kregen naast de openbare scholen ook bijzondere scholen subsidie. Het oprichten van scholen werd vooral gedaan vanuit het initiatief van kerkbesturen. De staat betaalde zo voor scholen zonder dat ze daar het beleid mochten bepalen. Het kerkbestuur fungeerde dan vaak als schoolbestuur. Men wilde zoveel mogelijk gebruik maken van eigen instellingen om ‘besmetting met verkeerde ideeën’ tegen te gaan.Het onderwijs groeide vooral in kwantiteit door de sterke toename van de bevolking. Steeds meer mensen stromen vanuit het basisonderwijs ook door naar vervolgonderwijs. In deze periode werd de leerplicht ook steeds meer uitgebreid, kinderen moeten steeds langer naar school.In 1968 kwam de ‘Mammoetwet’ waardoor het voortgezet onderwijs drastisch verandert. De schaalvergroting in het voortgezet onderwijs en het beroepsonderwijs leidde tot de vorming van grote scholengemeenschappen. Vanaf 1975 werd de leerplicht uitgebreid en vanaf dit moment ging vrijwel iedereen ook naar vervolgonderwijs. Vanaf 1985 werd ook het kleuter en basisonderwijs samengevoegd.De verzuiling binnen het onderwijs bleef nog wel bestaan in naam maar de bemoeienis van de pastoors en dominees werd wel minder.

 

Maak vooral gebruik van gemeentearchieven. De gemeenteraad had met name veel invloed op de openbare scholen. Zij benoemde en ontsloeg de onderwijzers, bepaalde de hoogte van het schoolgeld dat zij inde en zij beheerde de subsidieaanvragen. Maak daarnaast gebruik van katholieke en gereformeerde kerkarchieven als deze aan het hoofd stonden van een bijzondere school. Subsidieaanvragen van deze bijzondere scholen liepen wel via de gemeenteraad.Vervolgonderwijs had vaker een meer particulier karakter. De rol van de gemeente in de financiering werd wel groter in de loop van de tijd. Maak vooral gebruik van de archieven van de scholen zelf. Soms ligt dit nog bij de (besturende)instantie, of de rechtsopvolgers hiervan. Houd er bij de meer recente bronnen rekening mee dat het mogelijk is dat persoonlijke dossiers niet altijd open zijn voor inzage wegens de privacywetgeving. Zie hiervoor informatieblad 018, openbaarheid en inzage. 

Kleuteronderwijs

Kleuterscholen bestonden al in de middeleeuwen als ‘bewaarplaatsen’ voor kleine kinderen en kwamen vooral voor in de steden. In de vroegere perioden werden ze vooral aangeduid als begijnenschool. Kleuteronderwijs werd bijna altijd verzorgd door vrouwen.Het is lastig om sporen te vinden van dit soort schooltjes omdat ze vaak particulier waren en dit onderwijs lang niet voor de wet was geregeld. Kleuteronderwijs werd wel vaker gesubsidieerd door stadsbesturen, kerken of gemeenten en hiervan zou u sporen terug kunnen vinden.Deze schooltjes functioneerden aanvankelijk dan wel vooral als opvang maar in de loop der eeuwen werd er op steeds meer schooltjes aan kinderen het ABC en de basisbeginselen van het geloof bijgebracht. Meisjes kregen soms ook brei- en naailes.Hierdoor zag men het nut in van kleuteronderwijs en het imago ervan veranderde in de loop van de negentiende en aan het begin van de twintigste eeuw. Het aantal van dit soort schooltjes nam dan ook sterk toe. Ze werden steeds meer geïnstitutionaliseerd doordat steeds meer lagere overheden dit subsidieerden. Het idee kwam op dat de kleuterschool de algemene vorming moest verzorgen voorafgaand aan de lagere school.Gebruikte benamingen in bronnen kunnen zijn: bewaarschool, klein-kinderschool, matressenschool, fröbelschool of school voor voorbereidend onderwijs. Sommige schooltjes werden vernoemd naar wat ze de kinderen bijbrachten, zoals brei- en naaischooltjes.Vanaf 1956 was kleuteronderwijs voor de wet geregeld. Vanaf 1985 is dit onderwijs geïntegreerd in de basisschool. 

Foto van G.J. Smeenk, het hoofd van de School met de Bijbel zelf in de schoolbankToldijk Bronckhorst

Basisonderwijs

Het allereerste onderwijs werd vooral gegeven op kloosterscholen door monniken. Hier leerden jongens lezen en schrijven in de Latijnse taal en ze werden vooral opgeleid om geestelijke te worden. Parochies en kloosters stichtten ook steeds meer scholen waar burgerkinderen werden onderwezen. Op veel scholen was tot de reformatie het Latijn, de taal van de kerk, een belangrijk deel van het onderwijsprogramma. Hierdoor werden deze schooltjes in deze periode ook wel eens aangeduid als Latijnse school, een benaming voor scholen die door de opkomst van de reformatie meer het imago kregen van instellingen van voortgezet onderwijs.Basisschooltjes werden in de periode na de reformatie vooral aangeduid als ‘Nederduitse’ of ‘Duitse’ school. Er kwam namelijk meer behoefte aan onderwijs in de landstaal, ook wel het ‘Nederduits’ genoemd. Deze werden ingericht op het gereformeerde geloof. Termen als dorpsschool of stadsschool werden natuurlijk ook gewoon gebruikt. Op het platteland werd er vooral in de winter onderwezen als er minder werk was op het platteland. Kinderen uit verschillende sociale klassen zaten hier bij elkaar. In de steden ontstonden er massale goedkope scholen, de armenscholen of diakoniescholen. Daarnaast ontstonden er scholen voor de burgerkinderen, de burgerscholen. Tijdens de Franse periode werd het basisonderwijs veranderd. Vanaf deze periode werd er gebruik gemaakt van de term openbare scholen voor de scholen die overheidssubsidie kregen. Hier werd de christelijke moraal wel onderwezen, maar de scholen waren voor de wet niet gereformeerd. De openbare scholen werden verplicht om ‘de eerste beginselen van kennis en beschaving’ bij te brengen. Dit bestond uit lezen, schrijven, rekenen en Nederlandse taal. Dit kon eventueel worden uitgebreid met moderne talen, aardrijkskunde en geschiedenis. Met de komst van de leerplicht kwamen er ook steeds meer vragen op over wat men moest doen met kinderen die wegens een lichamelijke of geestelijke handicap niet naar een gewone school konden. Zo ontstond er het speciaal onderwijs. Speciaal onderwijs bleef nog lang afhankelijk van particuliere ondersteuning. Vanaf 1923 hadden deze scholen recht op subsidie. Er kwamen onderwijsvernieuwers in de negentiende en twintigste eeuw die kritiek hadden op het klassikale schoolsysteem. Zij wilden aandacht voor de zelfontwikkeling van het kind en wilden een meer individuele aanpak. Schoolvormen vernoemd naar de bedenkers als Montessori, Jena en Dalton werden opgericht. Vanaf het moment dat bijzonder onderwijs werd toegestaan (1858), en het moment dat bijzonder onderwijs werd gesubsidieerd (1921), nam het aantal bijzondere scholen enorm toe. Dit waren allerlei scholen uit verschillende politieke stromingen, zoals katholieke scholen, gereformeerde scholen, joodse scholen, confessionele scholen etc. 

 

Vervolgonderwijs

Totdat de onderwijswet uit 1858 werd aangenomen behoorden alle onderwijsvormen tot het lager onderwijs, behalve universitair onderwijs en de Latijnse scholen. Dit betekent dat de onderwijsvormen die waren ontstaan en eigenlijk functioneerden als vervolgonderwijs, voor de wet nog onder lager onderwijs vielen. Vanaf de Franse tijd werd er al wel een bepaald onderscheid gemaakt. Naast de openbare scholen (basisonderwijs) kregen sommige bijzondere scholen ook (deels) subsidie omdat plaatselijke besturen dit soort onderwijs wel wilden stimuleren. In dit geval kunt u bijvoorbeeld gebruik maken van de stadsarchieven. Er waren veel soorten vervolgonderwijs die opkwamen in de eerste helft van de negentiende eeuw. Deze hadden vaak een sterk lokale invulling en waren vooral particuliere instellingen, ze vielen namelijk niet onder landelijke wetgeving. Particuliere instellingen hielden vaker een eigen archief bij of de besturende instelling deed dit, zoals de kerk. Met name instellingen van middelbaar en hoger onderwijs hielden zelf een archief bij met leerlingenadministratie. Archieven van rijksinstellingen, zoals het rijks-HBS, zijn ondergebracht in rijksarchieven. Een rijksarchief is bijvoorbeeld het Gelders Archief (niet het ECAL).Er ontstonden meer landelijke wetten en richtlijnen aan het einde van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw doordat vervolgonderwijs enorm groeide in leerlingenaantallen. Gemeentebesturen gingen zich ook steeds meer bemoeien met (de subsidiëring van) vervolgonderwijs. 

 

Lager vervolg onderwijs

Er kwamen verschillende scholen op in de eerste helft van de negentiende eeuw voor mensen die wel wilden bijleren in de avonden of weekenden. Zo ontstonden er herhalingsscholen waar men basiskennis herhaalde en bijspijkerde en avondscholen waar vooral cursussen werden gegeven. Zo kwamen er bijvoorbeeld handelsavondscholen, ambachtsavondscholen etc. De zondagscholen komen ook op, hier leerden volwassenen die te vroeg het basisonderwijs hadden verlaten lezen, schrijven en rekenen van de onderwijzer van de lagere school. Dit moet niet worden verward met de zondagscholen waarop kinderen godsdienstonderwijs kregen.In de loop van de negentiende eeuw kwam er steeds meer vraag naar vakscholen. Na de Franse periode waren er geen gilden meer waarbij jongeren een meesterproef konden afleggen. Er kwam ook steeds meer vraag naar gespecialiseerde arbeidskrachten door de modernisering en de groei van de technische ontwikkeling. Allerlei soorten vakonderwijs kwamen op met verschillende programma’s of scholen voor jongens en meisjes om hen op te voeden tot goede deugdzame burgers. Een aantal soorten vakscholen die opkwamen voor jongens: Tekenschool, Ambachtsschool, Tuin- en Landbouwscholen etc. Voor vrouwen ontstonden er Brei- en Naaischolen, Huishoudscholen.De schoolwet van 1858 zorgde ervoor dat er onderscheid kwam tussen lager onderwijs en Meer Uitgebreid Lager Onderwijs, dat vanaf nu afgekort de MULO ging heten. Hier werden de basisvakken ‘herhaald’ en er werden extra vakken gegeven, zoals handwerken of landbouwonderwijs. Vanaf 1863 werd de term burgerschool toegepast voor de tweejarige opleidingen. In 1878 verdween de term MULO weer voor de wet. Officieel moest de term herhalingsonderwijs worden toegepast, de basisvakken werden er immers ‘herhaald’. In de praktijk werd nog vaak de term MULO gebruikt, het is ook wel bekend als ULO. Dit soort beroepsonderwijs werd veel georganiseerd op particulier initiatief. Hierdoor is er over het algemeen minder documentatie te vinden van vakonderwijs in de gemeentearchieven dan van basisonderwijs, en er is weinig eenheid te zien. Pas vanaf 1921 werd dit onderwijs ook opgenomen in de lager-onderwijswet onder de naam nijverheidsonderwijs. De organisatie was erg afhankelijk van plaatselijke invulling. Informatie moet u vooral in de archieven van de schoolbesturen (dit kan ook de kerk zijn) en in de scholen zelf zoeken. Gemeenten raakten (financieel) wel steeds meer betrokken bij de scholen. Vanaf 1942 kregen de laatste twee jaren van deze opleiding een aparte benaming: Voortgezet Gewoon Lager Onderwijs (v.g.l.o). In de mammoetwet van 1963 werd deze vorm van onderwijs voortgezet als mavo. 

 

Middelbaar onderwijs en hoger onderwijs

De vroegere Latijnse scholen werden na de reformatie meer een soort voortgezet onderwijs (daarom ook wel de grote school genoemd in sommige bronnen). Jongens werden hier voorbereid op een universitaire studie door Latijn te leren. In de loop der eeuwen kwamen hier steeds meer vakken bij. Latijnse scholen waren vooral in steden te vinden, zoals Doetinchem. Het was niet ongewoon dat een Latijnse school ook een kostschool was. Op de plattelandsscholen werd er soms wel de basis van het Latijn of Frans onderwezen aan wat oudere leerlingen maar dit waren geen instellingen voor hoger onderwijs. Franse scholen ontstonden al in de zestiende eeuw in de steden als een tegenhanger van de Latijnse school. Er werd een ander programma onderwezen dat een voorbereiding vormde op een carrière in de handel of de nijverheid. In de negentiende eeuw had bijna iedere stad wel een aparte (kost)school voor jongens en meisjes, die een ander programma onderwezen. Beide varianten hadden Frans als hoofdvak, de taal van de internationale communicatie. Meisjes kregen een programma dat werd gegeven door een ‘mademoiselle’ en hen voorbereidde om een goede echtgenote en moeder te zijn. Jongens kregen o.a. handelsrekenen en boekhouden. Vanaf 1857 werden de Franse scholen voor de wet MULO-scholen. Door de opkomst van veel andere soorten vervolgonderwijs verdwenen de Franse scholen aan het einde van de 19e eeuw bijna allemaal.Vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw werden de Latijnse scholen en Franse scholen samengevoegd tot het Gymnasium en het HBS (Hogere burgerschool) werd ingevoerd. Er ontstonden allerlei vormen van hoger en middelbaar onderwijs zoals de hogere landbouwschool, technische hogeschool en de economische hogeschool. Voor meisjes ontstonden er middelbare meisjesscholen (MMS).Vanaf 1968, met de invoering van de Mammoetwet, valt het gymnasium onder het voortgezet onderwijs. Universitair onderwijs werd niet gegeven in de regio Achterhoek en Liemers, er waren natuurlijk wel mensen uit deze regio die Universiteiten bezochten. Dit is bijvoorbeeld terug te vinden doordat jongens die theologie gingen studeren vaker een vergoeding kregen vanuit de kerk. Een seminarium was een kostschool waar katholieke jongens een opleiding kregen tot priester. 

 

Opleiding tot onderwijzer

Van oudsher gingen jongeren bij een onderwijzer in de leer om het vak te leren, zij werden dan eerst hulponderwijzer. Vanaf de negentiende eeuw werden onderwijzers verplicht een examen af te leggen om een aanstelling te krijgen. Die examens leidden tot een indeling in vier rangen, hoe hoger de rang hoe meer mogelijkheden men had op een betere baan. Naast het in de leer gaan bij oudere onderwijzers ontstonden er ook andere mogelijkheden tot opleiding. In de steden ontstonden leer- en kweekscholen waar onderwijzers werden opgeleid. Deze scholen werden ook wel normaalscholen genoemd. Op een normaalschool werd er vooral avondonderwijs gegeven zodat er overdag al gewerkt kon worden als hulponderwijzer. 

 

3. Hoe doe ik onderzoek in de verschillende bronnen? – voorbeelden

Kijk in het overzicht voor de bronnen die u per periode het best kunt gebruiken. Hier worden een aantal soorten bronnen aangehaald met een voorbeeld.

 

Gemeentearchieven

Vanaf 1811 werd het plaatselijk bestuur georganiseerd door gemeenten. Maak hiervoor gebruik van het informatieblad gemeentebesturen. Als u onderzoek doet naar onderwijs zijn name de notulen van de vergaderingen van de gemeenteraad en het college van burgemeester en wethouders informatief. Hiernaast kunnen in- en uitgaande stukken en financiële stukken bruikbaar zijn.

- Voorbeeld gemeentearchief Didam: SARA 1176, Gemeentebestuur Didam 1811-1938.

In dit archief zijn de notulen van de raad te vinden voor de periode vanaf 1811 tot 1939. Deze notulen zijn geordend per vergadering en niet per onderwerp, in een jaar kan één onderwerp dus in veel verschillende vergaderingen terugkomen. inventarisnummer 9 bevat een klapper. Deze klapper geeft een overzicht van de onderwerpen die in de notulen te vinden zijn. Het gebruik hiervan is maar mogelijk voor een aantal van de jaren en het is belangrijk dat u oplet dat informatie over ‘onderwijs’ bijvoorbeeld ook te vinden kan zijn bij het onderwerp ‘begroting’. De begroting geeft namelijk informatie over de uitgaven aan onderwijsvoorzieningen. Het is goed om in de gaten te houden dat de gemeente vooral invloed uitoefende op de openbare scholen.In de notulen van de raad is informatie te vinden over allerlei uiteenlopende onderwerpen.

Als u er een aantal bekijkt uit deze reeks zult zien dat u veel tegen zult komen dat betrekking heeft op onderwijs. Bijvoorbeeld:

  • 1892: Verordening tot wering van het schoolverzuim. Schoolverzuim wordt tegengegaan door verwijdering van leerlingen na teveel verzuim of inlichting van de ouders. In dit jaar wordt ook salaris van de onderwijzer verhoogd.

  • 1901: Herhalingsonderwijs wordt ingesteld na opvolgen van het advies van het district. De inhoud van het herhalingsonderwijs wordt omschreven en op welke momenten dit wordt gegeven. Bepalingen over de lonen van onderwijzers worden overlegd.

  • 1902: In dit jaar zijn er 320 schoolgaande kinderen op 15 januari 1902. De bijdragen aan de school worden hoger zodat de school over voldoende personeel beschikt. Er wordt een 6e onderwijzer aangesteld op de openbare school. Het aantal kinderen op de school is namelijk toegenomen.

  • 1903: De openbare school wordt verbouwd, uitgaven aan de verbouwing zijn weergegeven in de begroting. Ook wordt er vergaderd over het schoolgeld dat men moet betalen voor taalcursussen.

 

-   Er zijn ook ‘geheime notulen van de raad’. Dit zijn de notulen van de vergaderingen die niet openbaar waren voor iedereen om bij te wonen. Hier werden bijvoorbeeld persoonlijke dingen besproken. Zoals de langdurige ziekte van een onderwijzer of de aanvraag voor vrijstelling van schoolgeld. Soms zijn er uitzonderlijke stukken opgenomen in een gemeentearchief die er niet standaard in zitten, het is daarom nuttig om eens door de inventaris van het archief te kijken of te zoeken in de toegangen op verschillende trefwoorden. Als er wordt gezocht in dit archief, met het trefwoord ‘school*’ (met een sterretje achter het trefwoord) wordt er breder gezocht in het archief en komen er ook bronnen naar voren waar bijvoorbeeld ‘schoolverzuim’, ‘schoolmaterialen’ of ‘schoolgeld’ in voorkomt. Inventarisnummer 832 bevat bijvoorbeeld ‘Kohieren van het schoolgeld’ uit de periode 1861 tot 1912. Hierin zijn lijsten te vinden van kinderen die naar openbare school gingen en het geld dat zij hebben betaald hiervoor, dit is echter niet voor alle jaren compleet. Houd er rekening mee dat dit een bron is die niet standaard bewaard is gebleven, ieder gemeentearchief bevat andere stukken. Een lijst met de schoolgaande kinderen is voor deze periode een uitzonderlijke bron. 

Foto van school. Deze basisschool werd 175 jaar geleden bij regeringsbesluit in eigendom overgedragen aan de R.K. Walburgisparochie Netterden Oude IJsselstreek 1975

Wetgeving

Als u uitgebreider onderzoek wil doen is het handig om regels op landelijk, provinciaal en plaatselijk niveau te bekijken. Er zijn zo veel richtlijnen en wetten met betrekking tot onderwijs, en regionale verschillen hierin dat deze niet allemaal zijn benoemd in deze gids.Kijk hiervoor in het archief.

 

Kerkarchieven

De invloed van de kerk op het onderwijs is in het verleden erg groot geweest. Predikanten en pastoors speelden bijvoorbeeld een rol in het bestuur van een school, of vormden zelfs het bestuur van de school met het kerkbestuur. Financiën van de school werden vaak aangevuld met geld van de kerk. Dit kon gaan om algemene zaken maar ook om het schoolgeld van individuele kinderen. Kerk en overheid waren officieel tot 1795 niet gescheiden van elkaar en ook in de periode hierna bleef er veel overlap van functies. De kerk had ook na 1795 nog een grote invloed op scholen, met name wanneer deze scholen religieus waren.Als u iets zoekt over steun aan individuele leerlingen vanuit de armenzorg dan moet u in een gereformeerd of protestants archief kijken in het archief van de diaconie. Bij katholieken werd de armenzorg geregeld door het armenbestuur of het armenkorf.

-   Voorbeeld 1: Azewijn. SARA 1391: Rooms-katholieke Parochie van St. Mattheus te Azewijn, 1795-1998.In de notulen van de vergaderingen van het kerkbestuur (zoals inventarisnummer 68) is informatie te vinden over het schoolbestuur. Het kerkbestuur en het schoolbestuur bestond vaak (grotendeels) uit dezelfde personen. Notulen van vergaderingen zijn hierdoor niet strikt gescheiden. In de jaren 1905 tot 1907 zijn de notulen wel weer van elkaar gescheiden.In de notulen van het kerkbestuur en het schoolbestuur zijn allerlei zaken over de school te vinden. Dit varieert van de salarissen van de onderwijzers, het ontslag van een onderwijzer, informatie over de bouw van de school en het beheer van de schoolkas.

-   Voorbeeld 2: Ulft. SARA 0191: Rooms-Katholieke Parochie van de H.H. Peterus en Paulus te Ulft, 1623-1995.In Ulft functioneerde het kerkbestuur vanaf het jaar 1926 ook als schoolbestuur. Vanaf dit jaar ontstond er bijzonder onderwijs. Het wordt niet expliciet vermeld in de notulen van het kerkbestuur of in de beschrijving hiervan dat het kerkbestuur ook schoolbestuur wordt (inventarisnummers 364 en 365). Dit werd als vanzelfsprekend gezien omdat de school werd gesticht door het kerkbestuur. 

 

Plaatselijke bestuurs- en Stadsarchieven

Als u zoekt in de oudere archieven, is het handig om te zoeken in meer algemene archieftoegangen. Dit kost echter wel wat meer tijd omdat hier stukken in staan over veel verschillende onderwerpen. Rekeningen kunnen informatie geven over de uitgaven van het stadsbestuur, de heer of rentmeester aan het onderwijs. Stukken als resoluties van de magistraat, heer of landdrost met bepalingen en regelgeving over allerlei zaken, waaronder onderwijs. De ingekomen en uitgaande stukken bevatten ook informatie over veel verschillende onderwerpen. Verschillende bronnen over belastingen en heffingen kunnen informatie verschaffen over beroepen van mensen.

- Voorbeeld Doetinchem. SARA 0261: Stadsbestuur Doetinchem 1341-1811.Het archief van het stadsbestuur bevat stukken over de Latijnse en de Franse scholen.

Deze stukken gaan bijvoorbeeld over de aanstelling van onderwijzers met sollicitatiebrieven en de invulling van het onderwijs. Deze kunt u onder andere vinden door te zoeken op ‘school’ (inventarisnummers 1298 en 1300). Als u zoekt op ‘ school’ en hier een sterretje achter plaatst dan wordt er ook gezocht op onder andere ‘schoolmeester’.Mensen die een beroep wilden uitoefenen in de stad moesten bijvoorbeeld een patent hiervoor aanvragen. Als u bijvoorbeeld zoekt in de afgegeven patenten in het jaar 1806 (inventarisnummer 985) komt u bijvoorbeeld een patentaanvraag tegen voor een ‘Kinder- Brei en Spelschoolhoudende’. Dit betekent dus dat er in Doetinchem een bewaarschool was. 

 

4. Hebben mijn voorouders onderwijs genoten?

Over het algemeen is er in de archieven meer te vinden over leerkrachten dan over individuele leerlingen. Het is lastig om uit te zoeken of bijvoorbeeld voorouders onderwijs hebben genoten. Vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw werd het onderwijs geleidelijk beter geregeld, vanaf deze periode is er ook meer bewaard gebleven.Vanaf 1901 werd het verplicht voor kinderen tussen de 6 en de 12 jaar om basisonderwijs te volgen. In de Kleefse enclaves was er vanaf 1717 leerplicht voor kinderen van 5 tot 12 jaar. Als u iets wilt weten over de periode voor de invoering van de leerplicht kunt u op zoek gaan naar leerlingenadministratie.

- Nederlandse gemeenten en kerken hielden soms lijsten bij waarop de leerlingen stonden waarvoor zij het schoolgeld betaalden vanuit de armenzorg. Dit kan door de gemeentebesturen (vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw) zijn geschonken maar ook door de kerken. Bij de protestanten is dit dan te vinden in het archief van de ‘diaconie’. Bij katholieken werd dit vaker het parochiaal armbestuur genoemd. Kijk hier bijvoorbeeld bij de financiën, hier zou je namen kunnen vinden.

- Gemeenten hielden soms ook bij hoeveel kinderen er naar school gingen, en hoeveel kinderen dit niet deden. Zelden zijn er al lijsten van schoolgaande kinderen uit de periode voor de negentiende eeuw. Instituties voor hoger onderwijs zult u niet vaak vinden in gemeentearchieven maar deze instellingen hadden vaak een goede eigen leerlingenadministratie.

 
Let op:

Zolang er geen leerplicht was het niet ongewoon dat kinderen slechts een deel van het jaar naar school gingen. In de zomer gingen er minder kinderen naar school dan in de winter. 

 

TIP:

Kunt u geen leerlingenadministratie vinden maar wilt u wel graag weten of uw voorouder kon lezen of schrijven? Kijk dan in de burgerlijke stand. Vanaf 1811 werd het verplicht voor gemeenten om een burgerlijke stand bij te houden. Huwelijksakten zijn hierin opgenomen. Deze akten moesten ondertekend worden door de bruid, bruidegom en de nog levende ouders. Als deze niet zijn ondertekend door deze personen maar door de ambtenaar dan is er een verklaring in de akte opgenomen waarin staat dat deze personen niet konden schrijven. 

 

5. Waren mijn voorouders onderwijzer of betrokken bij het schoolbestuur?

Over het algemeen is er in de archieven meer te vinden over leerkrachten dan over individuele leerlingen. Informatie met bijvoorbeeld betrekking tot salaris, duur van de betrekking en eventuele nevenactiviteiten zijn wel vaak te achterhalen. Dit is met name het geval als het gaat om openbare scholen in de negentiende en twintigste eeuw waarover veel te vinden is in gemeenteverslagen, notulen van gemeenteraadsvergaderingen etc. Als het gaat om bijzondere scholen kunt u zoeken in kerkarchieven. Onder andere in de notulen van het schoolbestuur of kerkbestuur.Kerk en overheid waren in het verleden niet zo strikt gescheiden als vandaag de dag. Met name voor 1795 was dit het geval. Schoolmeesters waren in veel gevallen ook voorlezer, voorzanger of koster om wat extra geld te verdienen. De benoeming van een schoolmeester werd vaak pas gedaan nadat een schoolmeester was ‘gekeurd’ door het kerkbestuur (gekeken werd of hun religieuze kennis en achtergrond goed genoeg was). 

 

TIP:

Wilt u weten of uw voorouder onderwijzer was voordat u al deze bronnen gaat doorzoeken? In het bevolkingsregister is vaak het beroep weergegeven van een persoon. 

Covers van de boeken: Ach Lieve Tijd - 1000 jaar Achterhoek en Liemers, Het lager onderwijs in Gelderland 1795-1858, Onderwijsgeschiedenis, Schets van het Nederlandse Schoolwezen, De lange schoolweg, een rondgang door de onderwijsgeschiedenis

6. Welke boeken kunnen een hulpmiddel zijn?

In de bibliotheek op de studiezaal van het ECAL is een groot aantal boeken te vinden die bruikbaar zijn voor Gelders en regionaal onderzoek. Als u onderzoek doet naar onderwijs kunt u gebruik maken van een aantal werken met algemene informatie over onderwijs: 

Titel: Onderwijs, uit: Ach Lieve Tijd - 1000 jaar Achterhoek en Liemers.
  Auteur: Onder redactie van Hans de Beukelaar e.a.
  Code: Geld 433

Titel: Het lager onderwijs in Gelderland 1795-1858
  Auteur: Dr. P. Th. F. M. Boekholt
  Code: Geld 8

Titel: Onderwijsgeschiedenis
  Auteur: Dr. P. Th. F. M Boekholt
  Code: Over 277

Titel: Schets van het Nederlandse Schoolwezen
  Auteur: Dr. Ph. J. Idenburg
  Code: Over 1211

Titel: De lange schoolweg, een rondgang door de onderwijsgeschiedenis van de Liemers en Doesburg
  Auteur: J. W. van Petersen
  Code: Geld 131

 

Als u informatie zoekt over uw dorp, stad of gemeente kijk dan op de plaats waar boeken staan over bijvoorbeeld Berkelland of Wehl. Er zijn al veel boeken uitgebracht over scholen in de verschillende dorpen en steden in de Achterhoek en Liemers. Kijk ook in overzichtswerken over de geschiedenis van een dorp, stad of regio, hierin is vaak ook een rubriek opgenomen over onderwijs. Kijk voor alle boeken in de online catalogus

Naar boven